Overige molens
De korenmolen ontwikkelde zich al spoedig tot een stenen molen.
Het stenen molenlichaam werd bijna steeds kegelvormig opgebouwd.
Slechts sporadisch in ons land, maar in Middellandsezee landen normaal, werd het ronde lichaam naar boven toe rechtoplopend, cilindrisch geconstrueerd tot de z.g. „torenmolens" (voorbeeld in Zeddam).
In Nederland vindt men vooral het kegelvormige type, dus wordt de stenen romp naar boven taps toelopend gemaakt.
Bij deze vorm heeft men bovenaan in de romp wat minder ruimte en het draaien van de kap wordt daarom steeds van buitenaf gedaan.
Al deze molens zijn dus buitenkruiers.
Op het platteland werd de molen soms, indien een ongestoorde windvang mogelijk was, direct op de grond gebouwd.
Dit type de z.g. grondzeiler, kon dus vanaf de grond eenvoudig worden bediend. Een fraai voorbeeld hiervan staat te Krabbendijke.
Voor een betere windvang, om wat boven de bebouwing of begroeiing uit te steken werden ze soms hoger gebouwd en aan de onderzijden van de molen omgeven door een kunstmatige heuvel of berg.
Dit is de Berg- of beltmolen.
In stedelijke gebieden of in geval van een belemmerde windvang moesten de molens vaak hoog worden opgebouwd om boven de omgeving uit te steken.
Om dan toch de molen van buiten uit te kunnen bedienen (kruien, zeilen opleggen of afnemen) wordt dan rondom de molen een bedieningssteiger gemaakt (de stelling, gaanderij of balie).
Molens van dit type zijn stellingmolens.
Van dit type zijn er talrijke voorbeelden te vinden in Zeeland o.a. te Goes, Colijnsplaat, Kloetinge en Eindewege.